Kort verhaal
Voor alles is een eerste keer, zeggen ze. Dus sta ik hier. Achter me rijst Rotterdams dunste fallische naoorlogse toeristische attractie op, rondom me staan honderdjarige bomen glorieus vol in blad en zie ik kleine groepjes rustig met elkaar koutende bezoekers. Ik kijk ook nog eens neer op twee flatteus voor me gepositioneerde, opgewreven jaguars – die mij weinig interesseren – maar voor een bezoekster (?) een royale spiegel vormen waarin zij snel even haar lippen rood stift. Ik voel een trilling bij mijn borstbeen.
Over het, met bewakers afgebakende grasveld, bewegen traag alleenstaande mannen en vrouwen als slome, ongerichte projectielen, terwijl sommigen stilstaan alsof ze al lang wortel hebben geschoten. Ze staan er bij alsof ze op iemand wachten, maar mij overtuigen ze niet; ik herken het ongemak.
Lang heb ik geaarzeld: wel of geen pak, wel of geen stropdas. De licht informele sfeer van de meeting en tegelijkertijd de wens om professioneel en volwassen over te komen verwarden me. Sinds kort woon ik op mezelf en ik miste mijn moeder die me maar al te graag van advies had willen voorzien.
Het liefst was ik casual gegaan in spijkerbroek met een vlot, sportief colbert over een gezellig shirt. Ik koos echter voor klassiek: veilig. Ik draag het uniform van de geslaagde zakenman of advocaat.
Ik bezoek een party die ik tot nu toe alleen van de televisie kende. Meestal zag ik dan dames op pumps, gekleed in alle mogelijk gekleurde mantelpakjes, van babyblauw en zalmroze tot kersenrood, naar Amerikaanse snit gemodelleerd, en heren in maatpakken in ontelbare grijstinten, met een goed glas – op – de – juiste – manier – aan – het – voetje – vastgehouden – flonkerende witte wijn in de ene en een hapje in de andere hand. Waarover spraken zij? Geen idee.
***
Voor alles is een eerste keer. Aan de noordkant van Rotterdam CS, als je de brede onderdoorgang (winkel- en eetstraat) uit komt, linksaf slaat en dan een minuutje of vijf doorloopt tot aan een gigantisch verkeersplein waar noord-zuid en oost-west stads- en snelwegverkeer elkaar kruist, zie je aan je linkerhand een middelbare school. Voorheen was het een deelgemeentekantoor.
De docenten en leerlingen boffen, want tegenover de school bevindt zich een supermarkt die op de kleintjes let. Dat is nog eens wat anders dan een snackkraam die voornamelijk patat, kroketten, frikadellen en Red Bull verkoopt.
Vóór die winkel met zijn kobaltblauwe façade, staat plompverloren op het trottoir een keet waarvoor een lange rij wachtenden zich heeft opgesteld, waar ik me lijdzaam bij aansluit. Mijn vader had er ‘weer eens zin in’, dus ik sta met zijn zwarte canvassen boodschappentas aan de hand te wachten tot ik zijn bestelling kan plaatsen. De zon schijnt, er waait een zoel windje en we genieten van de schaduw van een kastanjeboom.
In de krap bemeten ruimte van het houten verkoopstalletje staan twee mannen met hun bierbuik tegen hun balie en hun achterwerken bijna tegen elkaar aan, spiegelbeeldig een eindeloze reeks precies dezelfde herhalende handelingen uit te voeren. Die handelingen verraden ervaring, maar toch werken die lui zo traag dat het op mijn zenuwen werkt. Terwijl ik over de rij heen kijk, begin ik tot mijn eigen ergernis alweer op mijn voeten op en neer te wiebelen: van teen naar hiel, van hiel naar teen, en heen en weer te wiegen alsof ik een denkbeeldige dans beoefen. Ook deze bewegingen verraden ‘ervaring’. ‘Pa, had geeveedee zelf je luie kont omhoog gehesen om hier je tijd te staan verdoen!’
***
Ik ‘verman’ me. Ik haal diep adem. Ik verhef mijn borst. Ik kuch. Ik stap op de eerste de beste alleenstaande kerel af.
© copyright edith nijhof